Het aantal watervoertuigen in Nederland wordt geschat op meer dan 500.000. Met zo veel boten is ieder verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid en oplettendheid op het water. Maar wanneer is een vaarbewijs verplicht?
Wat is een vaarbewijs?
Een vaarbewijs is een pas die kan worden behaald na het maken van een vaarexamen. Op dit bewijs staat de volgende informatie:
- Persoonlijke informatie van de houder
- Datum van afgifte
- Afgifte nummer
- De waterwegen waar de houder mag varen
- Informatie over het watervoertuig (categorie en capaciteit)
- Verloopdatum
- Aantekeningen/beperkingen
Wanneer heb ik een vaarbewijs nodig?
Het is verplicht om in het bezit te zijn van een vaarbewijs als het watervoertuig langer is dan 15 meter, of als deze sneller kan varen dan 20 km/uur. Het behalen van een vaarbewijs is natuurlijk altijd verstandig.
Varen zonder een vaarbewijs met watervoertuigen waarbij dit wettelijk verplicht is kan leiden tot boetes tot maar liefst € 550,- Ook loop je kans dat de verzekeraar in het geval van schade niet uitbetaalt.
In grotere groepen is het mogelijk om een persoon aan het roer te hebben die niet in het bezit is van een vaarbewijs mits de schipper “in de buurt” is om in te grijpen. Hier wordt op het water wel streng op gecontroleerd.
Welk vaarbewijs past bij mijn boot?
Bij pleziervaartuigen zijn er verschillende vaarbewijzen mogelijk. Hierbij maken wij onderscheid tussen onder andere grootte, boottype en vaargebieden. Het is belangrijk om het juiste vaarbewijs te bezitten.
Het klein vaarbewijs
Het klein vaarbewijs is een bewijs voor de volgende typen boten:
- Een schip van tussen de 15 meter en 25 meter lang, welke niet wordt gebruikt in het bedrijfsleven;
- Een schip van tussen de 15 meter en 20 meter lang, welke wel wordt gebruikt in het bedrijfsleven en/of hiervoor is bedoeld;
- Een motorboot welke minder lang is dan 15 meter waarvan de snelheid 20 km/uur of hoger kan zijn;
- Een sleepboot of duwboot met de mogelijkheid om een ander schip van maximaal 20 meter te slepen, te voeren of te duwen.
Er zijn twee verschillende soorten klein vaarbewijzen. Het klein vaarbewijs I (KVB1) is het vaarbewijs voor alle kleine wateren (rivieren, kanalen en meren.) met uitzondering van de Westerschelde, de Eems, het IJsselmeer, het IJmeer, de Waddenzee, de Oosterschelde en het Markermeer. Het klein vaarbewijs II (KVB2) heeft toegang tot alle binnenwateren.
Dit vaarbewijs is niet noodzakelijk op volle zee. Echter is deze wel vereist om de haven in- en uit te varen.
Het groot pleziervaarbewijs
Voor het groot pleziervaartbewijs is niet een minimum aantal jaren vaarervaring nodig. Er moet wel een theorie- en praktijk examen worden behaald op het eigen schip voordat dit bewijs kan worden behaald. De schipper moet reeds in bezit zijn van een klein vaarbewijs.
Onder pleziervaartuigen verstaan we elk type vaartuig tussen 25 meter en 40 meter welke zijn bestemd is persoonlijk gebruik. Het groot pleziervaartbewijs is bestemd voor alle binnenwateren.
Het beperkt groot vaarbewijs
Een beperkt groot vaarbewijs is nodig voor de volgende vaartuigen:
- Schepen met een lengte tussen de 20 meter en 40 meter;
- Sleep- of duwboten met een lengte tussen de 25 meter en 40 meter (uitsluitend als pleziervaartuig);
- Pleziervaartuigen langer dan 25 meter.
Er zijn twee soorten beperkt grote vaarbewijzen. Het beperkt groot vaarbewijs A is bestemd voor alle binnenwateren en het beperkt groot vaarbewijs B is bestemd voor alle rivieren, kanalen en meren.
Het beperkt groot vaarbewijs kan pas worden behaald na een minimale vaartijd van 3 jaar. Dit is niet altijd makkelijk aan te tonen, en hierom beginnen schippers vaak eerst 3 jaar met een groot pleziervaarbewijs.